Voornaamwoorden Zamirler
Gönderilme zamanı: 08 Şub 2010, 20:54
Persoonlijke voornaamwoorden (sahiz zamirleri)
Enkelvoud Meervoud
Tekil Cogul
ik wij
we
je jullie
jij jullie
u u
hij ze
zij
ze ze
zij zij
het ze
zij
Voorbeelden:
Enkelvoud
-Ik ben er.
-Je bent vroeg.
-Ze is er ook.
-Hij praat snel.
-Hij start niet. Het is mijn auto.
-Het komt wel goed.
Meervoud
-We zijn kort.
-Jullie gaan vaak samen tennissen.
-Ze zijn er niet. Ze lopen in het park.
Persoonlijke voornaamwoorden die het onderwerp niet zijn (zoals hem of mij ) worden zo gebruikt:
(onu ya da benim gibi)(hem of mij )
-Ik ken hem.
-Peter zag mij.
-Hij zag mij.
-Het is ons overkomen.
Persoonlijke voornaamwoorden :
Enkelvoud
ik me
mij
jij jou
je je
u u
hij hem
zij haar
Meervoud (cogul)
wij ons
jullie jullie
u u
ze hen
zij
ze hun
zij
Voorbeelden:
enkelvoud tekil
-De bakker vertelde het aan me.
-De bakker vertelde het aan mij.
-De bakker vertelde het aan jou.
-De bakker vertelde het aan je.
-De bakker vertelde het aan u.
-De bakker vertelde het aan hem.
-De bakker vertelde het aan haar.
meervoud cogul
-De bakker vertelde het aan ons.
-De bakker vertelde het aan jullie.
-De bakker vertelde het aan u.
-De bakker vertelde het aan hen.
-De bakker vertelde het hun.
Enkelvoud tekil
-Doe het voor mij.
-Ik denk aan jou.
-Dat is vriendelijk van u, mevrouw.
-Zeg het tegen hem.
-Het boek is door haar geschreven.
Meervoud cogul
-Wie herkent ons in dit dorp?
-Wat er in die doos zit is voor jullie allemaal.
-Meneer en mevrouw Kuiper, die stoelen zijn voor u.
-Ik ben door hen uitgenodigd.
-De bakker gaf hun de broden.
-Wat vertelde hij? -Hij vertelde het.
-Wat vertelde hij? -Hij vertelde waar ik woon.
-Wie begreep hij? -Hen.
-Wie belde hij op? -Hen.
-Wie zag hij? -Hen.
-Wat gaf hij? -De broden.
-Wat legde hij uit? -Het recept.
Enkelvoud Meervoud
Tekil Cogul
ik wij
we
je jullie
jij jullie
u u
hij ze
zij
ze ze
zij zij
het ze
zij
Voorbeelden:
Enkelvoud
-Ik ben er.
-Je bent vroeg.
-Ze is er ook.
-Hij praat snel.
-Hij start niet. Het is mijn auto.
-Het komt wel goed.
Meervoud
-We zijn kort.
-Jullie gaan vaak samen tennissen.
-Ze zijn er niet. Ze lopen in het park.
Persoonlijke voornaamwoorden die het onderwerp niet zijn (zoals hem of mij ) worden zo gebruikt:
(onu ya da benim gibi)(hem of mij )
-Ik ken hem.
-Peter zag mij.
-Hij zag mij.
-Het is ons overkomen.
Persoonlijke voornaamwoorden :
Enkelvoud
ik me
mij
jij jou
je je
u u
hij hem
zij haar
Meervoud (cogul)
wij ons
jullie jullie
u u
ze hen
zij
ze hun
zij
Voorbeelden:
enkelvoud tekil
-De bakker vertelde het aan me.
-De bakker vertelde het aan mij.
-De bakker vertelde het aan jou.
-De bakker vertelde het aan je.
-De bakker vertelde het aan u.
-De bakker vertelde het aan hem.
-De bakker vertelde het aan haar.
meervoud cogul
-De bakker vertelde het aan ons.
-De bakker vertelde het aan jullie.
-De bakker vertelde het aan u.
-De bakker vertelde het aan hen.
-De bakker vertelde het hun.
Enkelvoud tekil
-Doe het voor mij.
-Ik denk aan jou.
-Dat is vriendelijk van u, mevrouw.
-Zeg het tegen hem.
-Het boek is door haar geschreven.
Meervoud cogul
-Wie herkent ons in dit dorp?
-Wat er in die doos zit is voor jullie allemaal.
-Meneer en mevrouw Kuiper, die stoelen zijn voor u.
-Ik ben door hen uitgenodigd.
-De bakker gaf hun de broden.
-Wat vertelde hij? -Hij vertelde het.
-Wat vertelde hij? -Hij vertelde waar ik woon.
-Wie begreep hij? -Hen.
-Wie belde hij op? -Hen.
-Wie zag hij? -Hen.
-Wat gaf hij? -De broden.
-Wat legde hij uit? -Het recept.