1. sayfa (Toplam 1 sayfa)

Soru ve Sorulara uygun cevaplar!

Gönderilme zamanı: 28 Eki 2010, 09:16
gönderen gulnur55
Is de vis wit?
>Ja,hij is wit.

-Is de auto geel?
>Nee,het is wit.

-Is de vogel rood?
>Ja,hij is rood.

-Is de auto rood?
>Nee, hij is niet rood.De auto is geel.
>Nee,hij is niet rood.Hij is blauw.

-Is de roze auto nieuw?
>Nee,hij is niet nieuw.

-Is de groene auto oud?
>Ja,hij is oud.
>Nee,hij is niet oud.Hij is nieuw.

-Staat er een man op dit huis?
>Ja,er staat geen man op.

-Rent de vrouw?
>Ja.ze rent.
>Nee,Ze rent niet.

-Rennen de vrouwen?
>Ja,ze rennen

-Springt de jongen?
>Ja,hij springt.

-Springen de jongen?
>Ja,ze springen.

-Zit de vrouw?
>Ja,ze zit.

-Eet hij?
>Ja,hij eet.

-Wie leest er?
>De vrouw leest.

-Wie dans er?
>De man danst.

-Wie zit er?
>Het kind zit.

-Wie drinkt er melk?
>Het meisje drinkt melk.

-Wat dragen de vrouwen?
>Ze dragen blauwe shirts.

-Wat voor eten is dit?
>Dit is brood.

-Waar is de jongen?
>De jongen zit op de fiets.

-Welke kleur heeft deze auto?
>Deze auto is rood.

-Waar is de blauwe auto?
>De blauwe auto is hier.

-Wat doet de jongen?
>De jongen zweemt.

Hoeveel kinderen springen er ?
>Er springen 3 kinderen.

-Hoeveel meisjes dragen er witte bloes?
>Twee.

-Welke kleur heeft ei?
>Het is geel.

-Wat doen ze?
>Ze wandelen.

-Wat doet hij?
>Hij fietst.

-Is het een pony ?
>Ja,het is een pony.

-Wat doet de man?
>Hij drinkt water.

-Valt hij?
>Hij valt misschien.

-Lacht de jongen?
>Ja, hij lacht.

-Waar gaat u naartoe?
>ik ga naar het ziekenhuis.

-Waar gaan jullie naartoe?
>We gaan naar het stadion.

-Waar gaan zij naartoe?
>Zij gaan naat het restaurant.

-Wat doet jij?
>Ik koop een kaartje.

-Waarom koop jij een kaartje?
>Ik koop een kaartje omdat ik moegen naar een concert ga.

-Wat voor weer is het?
>Het regent.

-Bent u student?
>Ja, ik ben student.

-Wat gaat u studeren?
>Ik ga natuuretenschappen studeren.

-Waarom gaat u naat Nederland?
> Ik ga studeren.

-Is dit uw hoed?
>Ja,Dit is mijn hoed.

-Kom jij naar mijn feest?
>Ja,ik kom maar ik kom laast.

-Bent jij vanmiddag om twee uur vrij?
>Nee,ik ben vanmiddag niet vrij.

-Gaat het morgen regenen?
>Nee, het wordt morgen zoning.

-Gat het deze week niet sneeuwen?
>Nee,het deze week niet sneeuwen.

-Regent het?
>Ja,het regent.

-Is het zoning?
>Ja,het is zoning.

-Waar ben jij vandaag geweest?
>Ik ben naar het park geweest.

-Waar zijn jullie vorige week geweest?
>Wij zijn naar de brengen geweest.

-Wilt u water of sop ?
>ik wil graag water.

-Wie is dit?
>Dit is mijn man.

-Wanneer zijn jullie China geweest?
>Wij zijn naar China geweest toen wij student wonen